De brommerman

regenboogkleuren

De brommerman staat altijd op precies dezelfde plek in het park: daar waar het ruiterpad het fietspad oversteekt en langs het water verder gaat. Nou ja, ruiterpad: een baan zand van een meter breed waar nooit een paard te zien is. Wel op de wandelpaden, de fietspaden of het grasveld, maar op het ruiterpad: nooit. Is het dan eigenlijk wel een ruiterpad? Hoe het ook zij, daar staat de brommerman. Op woensdagmiddag. Half een.

Tussen het ruiterpad en het bruine water groeit gras. En een treurwilg, waarvan de takken in een houding van uitgesproken hopeloosheid boven het water hangen te hangen. Dat water is weliswaar bruin en troebel, maar het strekt zich toch maar mooi kalm en glad uit over een meter of vier. Aan de overkant groeit allerlei groens boven en naast elkaar, dat het water afschermt van de rest van de wereld. Met een beetje goede wil is dit plekje best idyllisch te noemen. Dat vindt de brommerman in elk geval. Hij kijkt redelijk ingenomen met zichzelf. De brommer heeft hij overdwars op het pad gestald, hij zelf staat aan de waterkant met een boterham in zijn hand.

Het fietspad waar de brommer geparkeerd staat, is van een grootsteedse breedte, volgens de ontwerpers zal hier romantisch geflaneerd worden op zwoele zomeravonden. Nu nog niet: een stukje verderop loopt het pad uit in een bouwput: een grauwe moddervlakte waar de meest zonnige wandelaars ontgoocheld van terugkeren. Omdat de bouwput inmiddels al een aardig tijdje mee gaat, is zijn desolate reputatie wijdverbreid. Behalve een paar avontuurlijker dan gemiddeld aangelegde hondenuitlaters komt hier nooit iemand.

De brommerman doet eigenlijk niks, en juist daarom is hij een vreemde snuiter. Hij staat wat onduidelijk voor zich uit te grijnzen, drentelt wat heen en weer en eet ondertussen een boterham. Al kauwend loopt hij wat heen en weer onder de treurwilg, staart naar het water, tuurt eens in de lucht, en grijnst daar om de haverklap bij. Ondanks zijn non-descripte regenjack en spijkerbroek, valt hij op als een kerstboom in de zomer, zij het beduidend minder stralend. A: hij heeft geen hond. B: hij wandelt niet. C: hij begaat een doodszonde: hij groet niet. Zodra er iemand aankomt, draait hij zijn rug naar het pad en staart extra ingespannen naar het water. Of naar de wilg.

Er zit iets theatraals in zijn afwending. Misschien is het wel zijn bedoeling om onopvallend heel opvallend te zijn. Dat zou direct verklaren waarom hij zijn brommer midden op het pad zet in plaats van aan de kant. Dat ding, even misplaatst als de brommerman zelf, staat er bij als een uitroepteken op wielen. Als aandacht zijn bedoeling is, dan lukt dat prima.